De Torah Wordt De Middellijn Genoemd
Rabash, ‘De Treden van de Ladder’- artikel 19: ‘Wat Betekent Het In Het Werk Dat De Torah De Middellijn Genoemd Wordt’. Een mens moet geloven dat er “geen ander is dan Hij” en dat alles wat er met ons gebeurt door de Schepper wordt gedaan. Voordat wij ook maar iets doen, moeten we ons goed realiseren dat we niets anders hebben dan de keuze die aan ons gegeven wordt, want: “Als ik niet zelf handel wie zal het dan doen?” Met andere woorden: alles is van onze eigen keuze afhankelijk. Maar nadat wij onze handelingen uitgevoerd hebben, moeten we tot de conclusie komen dat alles aan de hogere Leiding ondergeschikt is en dat wij niets zelf doen.
We moeten geloven dat de Schepper ons verlangens geeft om te streven naar het verrichten van goede daden. Maar nu we daartoe nog niet in staat zijn, is het ons niet toegestaan om te voelen dat de Schepper het ons oplegt om goede daden te verrichten. Daarom verhult de Schepper zich in intenties voor ‘Lo Lishma’ (niet voor Haar Naam).
Met andere woorden: de Schepper verhult zich in de ‘kleding’ van onze vrienden.
Als we niet op willen staan om naar de les te gaan, verbergt de Schepper zich in de ‘kleding’ van onze vrienden en dwingt hij ons om op te staan, al zijn we vermoeid, want we realiseren ons plotseling dat iedereen om ons heen onze zwakheid zal zien. Het gebod van de Schepper geeft ons niet voldoende energie om wakker te worden. De Schepper legt ons geen verplichtingen op en wij zouden het liefst in bed blijven, maar onze vrienden zorgen ervoor dat we opstaan en naar de les gaan.
Dit kunnen we op alles toepassen: Wij kunnen niet sterk blijven om goede daden te verrichten als alleen de Schepper ons ertoe dwingt om zo te handelen, maar als we ons door andere mensen verplicht voelen om te handelen, hebben we genoeg kracht om dat te doen vanuit de intentie voor Lo Lishma.
Een mens moet geloven dat er “geen ander is dan Hij”, wat betekent dat de Schepper hem tot goede daden dwingt. Maar een mens is het nog niet waard om in te zien dat de Schepper hem daartoe verplicht en dat hij nog om de tuin wordt geleid door het feit dat de Schepper zich ‘kleedt’ in de omgeving van de mens en hem via de achterzijde – de verborgen zijde – bestuurt.
Daarom moeten we, na elke daad die wij verrichten omdat onze omgeving ons daartoe dwingt, concluderen dat de Schepper deze situatie voor ons heeft geregeld en dat Hij zich verhult in ‘kleding’ die voor ons belangrijk is. Dus nu moeten wij de Schepper dankbaar zijn, omdat Hij de Bron van ons verlangen is om goede daden te verrichten door ons te voegen naar de omstandigheden in ons leven.